Toelichting op de gedragscode

Wat betekent de gedragscode nu concreet voor de NDCE vrijwilliger in de begeleiding van kinderen en andere (kwetsbare) personen?

  1. NDCE verleent inhoudelijke ondersteuning aan de leerkracht en is niet verantwoordelijk voor het gedrag van de leerling.
  2. De vrijwilliger zorgt voor een omgeving en een sfeer waarbinnen het kind zich veilig en gerespecteerd voelt. Het kind moet worden gerespecteerd. Er mag geen onderscheid worden gemaakt naar of nadruk worden gelegd op godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid, culturele achtergrond, leeftijd of lichamelijke kenmerken. Dat betekent dat het kind zich zowel tijdens de activiteiten veilig moet voelen en het gevoel moet hebben dat hij zich – letterlijk – vrij kan bewegen.
  3. De vrijwilliger onthoudt zich ervan het kind te bejegenen op een wijze die het kind in zijn waardigheid aantast. Dit betekent dat je een kind nooit op een manier bejegent die het in zijn waardigheid aantast. Je onthoudt je van discriminerende, kleinerende of (seksueel) intimiderende/getinte opmerkingen of gedragingen. Dit geldt tijdens alle activiteiten die door NDCE worden georganiseerd.
  4. De vrijwilliger dringt niet verder door in het privéleven van het kind dan nodig. De vrijwilliger ontvangt geen kinderen thuis. In het vrijwilligerswerk komt het veel voor dat men kinderen ook kent vanuit sociale contacten. Maar de vrijwilliger is binnen NDCE altijd de verantwoordelijke. Binnen NDCE gaat het niet om vriendschap of andere sociale relaties, maar om de relatie
    vrijwilliger – het kind. Het is belangrijk dat de vrijwilliger zich bewust is van zijn positie die ook buiten NDCE door kan spelen. Het gaat erom dat de vrijwilliger gepaste afstand houdt en niet verder doordringt in het privéleven van het kind dan nodig is voor het gezamenlijke gestelde doel (activiteit) van NDCE. Bijvoorbeeld: het onnodig vragen stellen over het privéleven, persoonlijke afspraakjes maken, contact opnemen met een kind buiten de activiteiten van NDCE om, enzovoort. Eén en ander dient dus achterwege te blijven.
  5. De vrijwilliger onthoudt zich van elke vorm van seksuele benadering en misbruik van het kind: alle seksuele handelingen, contacten en relaties tussen de begeleider en het kind zijn onder geen beding geoorloofd en worden beschouwd als seksueel misbruik. De vrijwilliger mag zijn positie en relatie
    nooit gebruiken voor doeleinden ten eigen nutte die in strijd zijn met zijn verantwoordelijkheid of die grenzen van de relatie overschrijden.
    Hierbij wordt gedacht aan:
    • een seksueel of erotisch geladen sfeer scheppen
    • seksueel getinte opmerkingen en insinuaties, zoals grof taalgebruik of schuine moppen
    • het stellen van vragen over seks, bijvoorbeeld over masturbatie, frequentie en vormen van vrijen
    • het kind op een niet-functionele wijze bekijken en aanraken waarbij de ogen of handen zijn gericht op de geslachtskenmerken
    • bevrediging van de eigen seksuele verlangens; alle seksuele handelingen en relaties tussen vrijwilligers en kinderen zijn ontoelaatbaar en strafbaar
    • vlg. artikel 249 Wetboek van Strafrecht. Tussen volwassenen en kinderen is sprake van een natuurlijk overwicht en dus machtsverschil. Een kind kan daardoor zaken moeilijk weigeren of overzien waar het om gaat. Het is aan de volwassene om de grenzen te bewaken.
    • Dit betekent dat de vrijwilliger:
      • nooit seksuele toenadering zoekt tot kinderen en/of een seksueel of erotisch geladen sfeer schept (bijvoorbeeld door het laten zien van porno, of de eigen geslachtsorganen)
      • een kind nooit gebruikt voor bevrediging van de eigen seksuele en/of agressieve verlangens
      • nooit (met seksueel gedrag) mag ingaan op verliefde gevoelens, seksuele verlangens of fantasieën van het kind óók niet wanneer hij/zij je daartoe lijkt uit te nodigen, dan wel onomwonden uitnodigt
      • wanneer er een erotisch/seksueel geladen sfeer mocht ontstaan of zou kunnen ontstaan, tussen de vrijwilliger en het kind, de vrijwilliger afstand neemt en de situatie bespreekbaar maakt met de leiding of vertrouwenspersoon
      • wanneer bij de vrijwilliger gevoelens van verliefdheid, maar ook afkeer of agressie ontstaan t.o.v. het kind, neemt de vrijwilliger afstand en maakt de situatie bespreekbaar met de vertrouwenspersoon
  6. De vrijwilliger mag het kind niet op zodanige wijze aanraken dat deze aanraking naar redelijke verwachting als seksueel of erotisch van aard ervaren zal kunnen worden. Uitgangspunt is dat het kind het als seksueel ervaart. Bijvoorbeeld: het te lang vasthouden van een hand bij begroeten of afscheid nemen, iemand naar je toetrekken, je tegen het kind aandrukken, een tongzoen geven, aanraken van billen en borsten, enzovoort. Functionele aanrakingen zijn soms noodzakelijk (bijv. het kind helpen bij het naar de wc gaan) of wenselijk (een kind troosten) en mits daar geen misbruik van gemaakt wordt, is dat toegestaan. De begeleider moet er voor zorgen dat daar waar lichamelijk contact noodzakelijk en functioneel is, dit contact of deze aanraking niet verkeerd – in de zin van seksueel getint of intimiderend – kan worden geïnterpreteerd. De vrijwilliger houdt bij lichamelijk contact rekening met grenzen die het kind aangeeft, leeftijd, ontwikkelingsniveau, achtergronden, de specifieke situatie en wat maatschappelijk en/of cultureel als aanvaardbaar wordt gezien. Gereserveerd en met respect betekent in dit geval bijvoorbeeld dat:
    • vrijwilliger en het kind zich bij voorkeur niet met zijn tweeën afzonderen, maar met bijvoorbeeld een extra vrijwilliger of meerdere kinderen
  7. De vrijwilliger heeft de plicht het kind naar vermogen te beschermen tegen zal er actief op toezien dat de gedragscode door iedereen die bij het kind is betrokken wordt nageleefd. De vrijwilliger heeft binnen zijn mogelijkheden de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welzijn van het kind. Indien de vrijwilliger grensoverschrijdend gedrag signaleert is hij verantwoordelijk het ongewenste gedrag te (doen laten) stoppen en te zorgen voor de veiligheid van het kind. De vrijwilliger is alert op signalen die kunnen wijzen op seksueel misbruik/overtreding van de gedragscode.
  8. Indien de vrijwilliger gedrag signaleert dat niet in overeenstemming is met deze gedragscode/bij vermoedens van seksueel misbruik, is hij verplicht hiervan melding te maken bij de daarvoor door het bestuur aangewezen personen Alle vermoedens of constateringen van seksueel misbruik moeten worden gemeld bij de daarvoor aangewezen personen bij NDCE. Het kan zin dat het kind een vrijwilliger in vertrouwen neemt en vertelt dat iemand hem/haar seksueel misbruikt. De vrijwilliger belooft in een dergelijk geval geen geheimhouding. Feiten van vertrouwelijke aard, aan jou toevertrouwd, moeten te allen tijde respectvol worden behandeld. Maar wanneer de belangen van het kind in het geding zijn (en dat is aan de orde bij een melding van seksueel misbruik), dient de vrijwilliger hiervan melding te maken bij de daarvoor aangewezen personen bij NDCE. Indien enigszins mogelijk gebeurt dit in overleg met het kind.
  9. In die gevallen waar de gedragscode niet (direct) voorziet of bij twijfel over de toelaatbaarheid van bepaalde gedragingen, ligt het binnen de verantwoordelijkheid van de vrijwilliger in de geest van de gedragscode te handelen. Dit betekent dat de vrijwilliger ook alert is op gedragingen die niet
    direct als seksueel misbruik of intimidatie zijn te betitelen, maar wel als grensoverschrijdend worden ervaren. Ook in dit geval is het belangrijk dat passende maatregelen worden genomen, zoals het aanspreken van de persoon in kwestie. Desgewenst kan de vrijwilliger de daarvoor aangewezen personen bij NDCE raadplegen.